|
Adviezen 2003 Afdrukbare versie | Laatst bijgewerkt op
09.09.2024
Advies 2003/38
|
Ontwerp van Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen taken door zelfstandige dierenartsen kan laten verrichten |
Advies 2003/37
|
Ontwerp van Programmawet - bepalingen betreffende het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen |
Advies 2003/36
|
Voorontwerp van Financieringswet van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen |
Advies 2003/30
|
Ontwerp van Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 juni 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 december 1995 tot onderwerping aan vergunning van plaatsen waar voedingsmiddelen gefabriceerd of in de handel gebracht worden of met het oog op de uitvoer behandeld worden |
Advies 2003/29
|
Ontwerp van koninklijk besluit betreffende de uitvoering door aangestelde diensten van de verplichte keuringen op spuittoestellen en de betaling ervan |
Advies 2003/24
|
Het wetenschappelijk Comité geeft een gunstig advies op het ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van de maatregelen met betrekking tot de officiële bemonstering van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik en van dierenvoeders en op het ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de maatregelen met betrekking tot de officiële bemonstering van meststoffen, bodemverbeteraars en teeltsubstraten. |
Advies 2003/23
|
"Wetgeving : traceerbaarheid van levensmiddelen van dierlijke oorsprong - registratie van gegevens in slachthuizen" |
Advies 2003/21
|
Caseuse lymfadenitis bij kleine herkauwers |
Advies 2003/20
|
Ontwerp van koninklijk besluit houdende het toevertrouwen aan de Gewesten van de uitvoering van bepaalde taken die tot de bevoegdheid van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen behoren |
Advies 2003/18
|
Aanwezigheid van residuen van nitrofuranen in eipoeder. |
Advies 2003/17
|
Ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen taken inzake keuring, controle en certificering door dierenartsen kan laten verrichten |
Advies 2003/13
|
Ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 mei 1994 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen. |
Advies 2003/12
|
Ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 februari 1999 betreffende de handel en het gebruik van stoffen bestemd voor dierlijke voeding.
(Omzetting van Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding) |
Advies 2003/11
|
Verwijdering in slagerijen van de wervelkolom van runderen van meer dan 12 maand oud (snelle procedure):
- Ontwerp koninklijk besluit tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen in de vleeswinkels en de daarbij horende bereidingswerkplaatsen in verband met overdraagbare spongiforme encefalopathieën. - Ontwerp koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 december 1995 tot onderwerping aan vergunning van plaatsen waar voedingsmiddelen gefabriceerd of in de handel gebracht worden of met het oog op de uitvoer behandeld worden. - Ontwerp koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 december 1992 betreffende het vervoer van vers vlees, vleesproducten en vleesbereidingen. - Ontwerp ministerieel besluit tot vaststelling van de stof om bepaalde dierlijke bijproducten te denatureren |
Advies 2003/10
|
Ontwerp koninklijk besluit betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid in de voedselketen. |
Advies 2003/09
|
Aanvraag om een advies van het Wetenschappelijk Comité - Procedure. |
Advies 2003/08
|
Ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 februari 1999 betreffende de handel en het gebruik van stoffen bestemd voor dierlijke voeding.
Omzetting van Richtlijn 2002/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot wijziging van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad betreffende het verkeer van mengvoeders en tot intrekking van Richtlijn 91/357/EEG van de Commissie |
Advies 2003/07
|
Streptomycine residuen in honing door het gebruik van het product Fructocin op appelaars en perelaars |
Advies 2003/05
|
Ontwerp van koninklijk besluit betreffende de identificatie en de registratie van inrichtingen waar legkippen worden gehouden.
Omzetting van Richtlijn 2002/4/EG van de Commissie van 30 januari 2002 met betrekking tot de registratie van onder Richtlijn 1999/74/EG van de Raad vallende inrichtingen waar legkippen worden gehouden. |
Advies 2003/04
|
Ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de wijze van het nemen van monsters voor de officiële controle op de maximumgehalten aan lood, cadmium, kwik, 3-MCPD en dioxines en voor de gehaltebepaling van dioxineachtige PCB's in voedingsmiddelen - Ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de criteria voor analysemethodes voor de officiële controle op de maximumgehalten aan dioxines en voor de gehaltebepaling van dioxineachtige PCB's in voedingsmiddelen (omzetting Europese Richtlijn 2002/69/EG). |
Advies 2003/03
|
Ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de bemonsteringsmethodes met het oog op de officiële controle op residuen van bestrijdingsmiddelen in en op voedingsmiddelen (omzetting Europese Richtlijn 2002/63/EG). |
Advies 2003/02 ter
|
Statistische grondslagen programmatie van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen voor 2003 |
Advies 2003/02 bis
|
Programmatie van de chemische analyses van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen voor 2003 |
Advies 2003/02
|
Programmatie van de microbiologische analyses van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen voor 2003 |
Advies 2003/01
|
Zoönosenplan 2003 van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen |
- Advies 2003/01 - Zoönosenplan 2003 van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen
Voor de beoordeling van het zoönosenplan 2003 van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen verwijst het wetenschappelijk comité naar de inhoud van het microbiologisch luik van het eerder verstrekt advies 2003/02: Evaluatie van het Monitoring Plan 2003 van het FAVV - Programmatie van de microbiologische analyses
- Advies 2003/02 - Programmatie van de microbiologische analyses van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen voor 2003
InleidingDe werkgroep microbiologie kreeg via het wetenschappelijk secretariaat de volgende documenten:
* Verslag monitoring van microbiologische criteria rauwe melk en hoeveproducten 2002
* Surveillance de la contamination des denrées alimentaires d'origine animale en Belgique par E. coli O157 enterohemorragiques, Salmonella spp., Listeria monocytogenes et Campylobacter spp. thermotolérants, rapport 2001
* Monitoring van de resistentie van Salmonella in het kader van het zoönoseplan van het IVK, verslag 2001
* Surveillance de la contamination des denrées alimentaires d'origine animale par E. coli (VTEC) O157 vérocytotoxinogènes, Salmonella spp., Listeria monocytogenes et Campylobacter spp. thermotolérants, programmation provisoire 2003
* Resultaten van de bacteriologische programmaties 2000, Algemene Eetwareninspectie
* Resultaten van de bacteriologische programmaties 2001, Algemene Eetwareninspectie
* Voorstel programmering microbiologie voor 2003, overzichtstabel als bijlage 1 bij het dossier
* GIP, tabel van de controles ten laste van de importeur van geïmporteerde producten, als bijlage 1 bij het dossier
De werkgroep kreeg de opdracht de programmatie van de microbiologische analyses van het FAVV voor 2003 kritisch te analyseren en op korte termijn een advies te formuleren.Algemene vaststellingen* Dit advies bevat slechts een oppervlakkige analyse van de geplande monitoring voor 2003. Het comité dringt erop aan de programmatie 2004 van de microbiologische analyses van het FAVV ter beschikking te krijgen voor september 2003 om een meer genuanceerd advies mogelijk te maken.
* Het is uiterst belangrijk dat de resultaten van de monitoring zo efficiënt mogelijk benut worden om de situatie van de microbiologische veiligheid van de voedingsproducten te verbeteren. Hiervoor is het nodig dat deze resultaten snel, via eenvoudige weg en met respect voor de eigendomsrechten en de confidentialiteit beschikbaar zijn voor de diverse diensten van het FAVV. Hierbij lijkt het opzetten van een gemeenschappelijke gegevensbank aangewezen. Deze gegevensbank moet gelinkt kunnen worden aan andere gerelateerde databanken als Sanitel, Sanymilk, LIMS-databanken. Anderzijds zou de gegevensbank in de mate van het mogelijke ook moeten toelaten om conclusies te trekken in verband met bedrijfsgerelateerde aspecten waarop een controlerende actie zich kan baseren.
* Een vergelijking van de beschikbare microbiologische data met gegevens van humane bacteriële infecties is zeer belangrijk in het licht van de controle-activiteiten van het FAVV.
* Om een connectie mogelijk te maken tussen de gegevens van de monitoring en deze van de voedselconsumptie, wordt aangeraden bij het noteren van de te analyseren voedingsmiddelen dezelfde terminologie te gebruiken als in de voedselconsumptiepeiling wordt gehanteerd.
* In de beschikbare documenten worden enkel de analyses aangegeven die gepland worden in het kader van de monitoring. Analyses uitgevoerd in het kader van een screening of in het kader van controle op de autocontrole werden niet vermeld. De doelstellingen van elk van deze bemonsteringsplannen zouden beter moeten gedefinieerd worden.
* Het comité vraagt meer informatie over de microbiologische bemonsteringsplannen uitgevoerd door de inspectiediensten aan de grenzen in verband met de producten uit derde landen.
* In de beschikbare documenten is geen informatie voorzien betreffende de primaire dierlijke productie. De analyses die worden gepland in het kader van dierengezondheid en bestrijding van zoönosen in de sector van de primaire productie zijn niet vermeld.
* De plantaardige sector wordt in de volledige planning niet behandeld. De vraag stelt zich of er plannen beschikbaar zijn van de monitoring van plantgebonden voedselpathogenen en plantenziekten.
* In de overzichtstabel werden een aantal fouten gecorrigeerd en de verbeterde versie is bijgevoegd in bijlage.
* Het werd vastgesteld dat in bepaalde programma's de bacteriële isolaten worden getypeerd en in andere programma's niet. Het wordt aangeraden de typeringsinspanningen (ten minste serotypering en antibioticaresistentietypering) voort te zetten en uit te breiden naar alle programma's. Specifieke commentaar op de gedetailleerde programmaties1. Dierenvoeders
* Het comité ziet een positieve evolutie in de verhoging van het aantal Salmonella analyses op dierenvoeders.
* De werkgroep beschikt over onvoldoende informatie over het bemonsteringsplan om dit te bediscussiëren.2. Slib
* Er is binnen het wetenschappelijk comité een aparte werkgroep opgericht die zich buigt over de valorisatie van het slib van zuiveringsinstallaties. Het advies van deze werkgroep zal worden afgewacht en later worden besproken in de werkgroep microbiologie. 3. In België geproduceerde melk, zuivelproducten, eieren en eiproducten
* De werkgroep gaat akkoord met de nadruk die wordt gelegd op de monitoring van de hoeveproducten. Deze vallen momenteel buiten het goed georganiseerde controlesysteem van de kwaliteit van de rauwe melk en kunnen een speciaal microbiologisch risico inhouden omdat ze dikwijls worden geconsumeerd zonder voorafgaande pasteurisatie van de melk.
* Er wordt aangeraden extra aandacht te besteden aan de monitoring van Listeria monocytogenes in hoeveboter en ijsroom. Gezien de hoge besmettingsgraad op het niveau van 25 g en gezien de geplande wetswijziging wordt aangeraden deze producten te analyseren op het niveau van 1 g.
* Er werden geen analyses gepland voor de aanwezigheid van verotoxine producerende E. coli (VTEC) O157:H7. Gezien de ernst van de veroorzaakte ziekte en de kleine infectiedosis voor de mens wordt aangeraden een extra inspanning te leveren voor de monitoring van deze kiem in rauwe melk, verse, halfharde en zachte kazen.
* In overeenstemming met de andere controleprogramma's wordt aangeraden de geïsoleerde stammen te typeren.
* Omdat de kans voor het vinden van Salmonella en Staphylococcus aureus positieve eieren op productieniveau uiterst klein is (geschat op 1/1000 tot 1/10000) worden deze geplande analyses als niet prioritair beschouwd. De aanpak van de voor de volksgezondheid bijzonder belangrijke problematiek van Salmonella in eieren wordt efficiënter aangepakt op het niveau van de primaire productie door het bestrijden van vooral Salmonella enteritidis bij leghennen en eventueel door een koudeketen na de leg tot het moment van consumptie. De analyses op de eiproducten daarentegen zijn zeer belangrijk.4. In België geproduceerde voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong
* Tot nu toe worden in België de karkassen bemonsterd via de swabmethode. Gezien de nieuwe EG-richtlijn dringt de werkgroep aan op een vergelijking van deze methode met de methode van excisie (zie ook advies Sci Com 2001/44).
* In het bemonsteringsplan worden de vleesproducten geanalyseerd op Listeria monocytogenes op een productafhankelijk bemonsteringsniveau. De geplande hoeveelheden zijn gebaseerd op een mogelijk actieniveau door het FAVV waarmee de werkgroep zich akkoord verklaart. Er wordt daarentegen wel aangeraden om het gamma aan kant-en-klare vleesproducten dat getest wordt op Listeria monocytogenes uit te breiden.
* Voor de analyse van de swabmonsters van de runderkarkassen op VTEC O157:H7 wordt aangeraden de geplande methode kritisch te evalueren in vergelijking met de recente ISO-methode (ISO 16654, Microbiology of food and animal feeding stuffs - Horizontal method for the detection of Escherichia coli O157). Dit advies is gesteund op de wetenschappelijke aanwijzingen dat de laatste methode efficiënter zou zijn op natuurlijk besmette faecale monsters. Voor het analyseren van karkasswabs werd enkel een beperkte vergelijking uitgevoerd op basis van kunstmatig besmette monsters. Microbiologische ervaring leert dat resultaten bekomen met kunstmatige besmetting van monsters niet steeds eenvoudig te correleren zijn met deze van natuurlijke besmetting.
* Voor de analyse op thermotolerante Campylobacter wordt aangeraden de staalname te leggen op het stadium van de distributie. Thermotolerante Campylobacter zijn immers bacteriën die in de loop van de voedselketen snel afsterven. Een staalname zo dicht mogelijk bij consumptie geeft de beste informatie i.v.m. het risico voor besmetting van de consument. Deze ziekteverwekker zou ook in tweekleppige molluscen moeten opgespoord worden.
* Voor de analyses op het gevogelte wordt voorgesteld om binnen hetzelfde aantal analyses naast filets ook deelstukken te analyseren.
* Er wordt aangeraden om de typering via AFLP (Amplified Fragment Length Polymorphism method) niet uit te voeren in het kader van de monitoring omdat de methode nog onvoldoende werd gestandaardiseerd.
* Bij de rauwe tweekleppige molluscen (mossels en oesters) wordt een vraag geplaatst bij de geplande analyse op het totaal kiemgetal (niet wettelijk voorgeschreven). Er wordt eveneens aangeraden om te kiezen tussen coliformen of, beter nog, E. coli omdat beide analyses indicatief zijn voor dezelfde soort besmetting en het KB van 30/4/1976 de keuze laat (300 fecale coliformen of 230 E. coli/100g vlees en lichaamsvocht. De werkgroep ziet enkel een zin voor de analyse op Vibrio parahaemolyticus en Vibrio cholerae op producten gekweekt in water met een temperatuur hoger dan 15°C. Er wordt eveneens aangeraden om de analyses voor Salmonella te vervangen door analyses voor thermotolerante Campylobacter.
* Het comité wil hierbij het belang herhalen van een bemonsteringsplan voor de microbiële evaluatie van karkassen van paarden en schapen om de criteria te valideren die werden opgelegd in het KB van 28 augustus 2002 dat een modificatie is van het KB van 4 juli 1996 (zie ook advies betreffende dossier Sci Com 2001/44).5. Voedingsmiddelen op het ogenblik van verkoop aan de consument
* Nagenoeg het gehele plan is gericht naar dierlijke voedingsproducten. Er wordt aangeraden ook een gamma van plantaardige producten in het plan op te nemen. Hierbij wordt gedacht aan de vegetarische vleesvervangers of plantaardige biologische producten.
- Advies 2003/02 bis - Programmation des analyses chimiques de l'Agence Fédérale pour la Sécurité de la Chaîne Alimentaire pour 2003
Overwegende de besprekingen tijdens de vergadering van 9 mei 2003, het wetenschappelijk comité geeft het volgende advies :InleidingDe werkgroep chemische contaminanten heeft via het wetenschappelijk secretariaat verscheidene documenten ontvangen die van belang zijn in verband met de programmering voor 2003.
Deze documentatie bestond over het algemeen uit stukken die los van elkaar uitgaan van de 4 belangrijkste controlediensten die thans zijn samengebracht binnen het Agentschap. Het ging om stukken van twee types, nl. documenten i.v.m. de programmering en documenten i.v.m. resultaten van vorige jaren.Algemene vaststellingen.Er zijn talrijke criteria die met recht en reden in aanmerking kunnen worden genomen bij de uitwerking van een monitoringplan. Zo onder meer :
• de financiële en menselijke middelen
• de capaciteit van de laboratoria en het accreditatieniveau
• de Europese verplichtingen
• het nastreven van een zekere statistische betrouwbaarheid bij het opsporen van een contaminatie met een welbepaalde prevalentie (bijv. PCB’s in diervoeders)
• de toxiciteit van de verschillende contaminanten en het expositieniveau van de consumenten in vergelijking met de kritieke toxicologische waarden (ADI, ARfD, …)
• het belang van de productie en van de consumptie van voedingsmiddelen
• het aandeel van de monitoring dat men gericht wil doen m.b.t. de sectoren met de hoogste afwijkingspercentages.Om specifieke redenen verschilt de mate waarin deze verschillende criteria in aanmerking worden genomen wellicht al naargelang van de sector. Hieromtrent kan echter geen gedetailleerde toelichting vanwege het Wetenschappelijk Comité worden verstrekt aangezien een dergelijke aanpak meestal niet wordt beschreven in de verschafte documentatie.
Bovendien is het zo dat terwijl het programmeringsbeleid rekening moet houden met al deze criteria, sommige hiervan niet van aard zijn aanleiding te geven tot een beoordeling vanwege het Wetenschappelijk Comité, dat er alleen maar nota kan van nemen.Anderzijds is de inhoud van de ingediende documenten sterk verschillend, vooral wat de details betreft. Bovendien overlappen sommige documenten elkaar wat de inhoud betreft.
Het is bijgevolg niet mogelijk de verschillende sectoren in detail met elkaar te vergelijken zonder het gevaar te lopen dat deze vergelijking wordt beïnvloed door de vorm waarin de informatie wordt verstrekt.Aanbevelingen.In dit stadium kan alleen een zeer algemeen advies worden uitgebracht omtrent de principes van de programmering. Het Wetenschappelijk Comité erkent bijvoorbeeld dat de omvang van de controles zeer groot is maar maakt toch de volgende 3 opmerkingen :
• Het belang van de toxicologische relevantie van de contaminanten zou consequenter moeten worden gebruikt bij de verdeling van de resources over de verschillende contaminanten waarop de programmering gericht is en die geregeld en op voorspelbare wijze voorkomen in de voeding. De blootstelling van de bevolking zou objectief moeten worden weergegeven ten aanzien van de aanvaardbare toxicologische drempelwaarden. Bij de vaststelling van de nagestreefde statistische prestaties zou hiermee rekening moeten worden gehouden. Wat dit criterium betreft, lijken de inspanningen met betrekking tot PCB-monitoring sowieso niet in verhouding te staan tot de inspanningen op het vlak van de opsporing van dioxines, mycotoxines en zware metalen.
• De programmering i.v.m. monitoring van de levensmiddelenkwaliteit op het stuk van de aanwezigheid van contaminanten zou vergezeld moeten gaan van een plan voor kwaliteitscontrole op de werkzaamheden in de bedrijven (controle op zelfcontroleprocedures, implementatie van de HACCP-voorschriften).
• Er zou een denkoefening moeten plaatsvinden met als doel het eventuele bestaan op het spoor te komen van combinaties van levensmiddelen en contaminanten waarop thans geen enkele controle wordt gedaan en waarvoor een wettelijk of onwettelijk gebruik bestaat of kan worden vermoed.Opdat het Wetenschappelijk Comité zich zo omstandig mogelijk zou kunnen uitspreken over de programmeringen die voor de volgende jaren worden opgemaakt, is het wenselijk dat de documentatie voor de verschillende sectoren conform een eenvormig model wordt opgemaakt en indien mogelijk wordt opgenomen in één enkel document.Wat in het bijzonder het programmeringsplan betreft, is het wenselijk dat voor elke contaminant de criteria worden vermeld die werden gehanteerd bij de vaststelling van het aantal monsters voor elke in de programmering opgenomen matrix.Wat in het bijzonder het verslag over de controleresultaten betreft, is het wenselijk voor elke contaminant specifieke tabellen te gebruiken. Een voorbeeld van een tabel is weergegeven in bijlage I. Dergelijke tabellen zouden het mogelijk maken voor elke contaminant specifieke expositieberekeningen te maken met behulp van deterministische methoden. Deze berekeningen vormen een uiterst belangrijk element waarover het Wetenschappelijk Comité graag wil beschikken om een wetenschappelijk advies te kunnen uitbrengen aangaande de programmeringen.Om, indien nodig de expositie van de bevolking te kunnen ramen met behulp van preciezere technieken zoals een waarschijnlijkheidsanalyse, is het anderzijds wenselijk dat gebruik kan worden gemaakt van de afzonderlijke analyseresultaten.
Daartoe is volgens het Wetenschappelijk Comité een beter inzicht vereist in de structurering van de CONSUM-gegevensbank, inzonderheid waar het gaat om:• de wijze waarop de databanken opgezet zijn en waarop de gegevens worden ingevoerd;
• de toegankelijkheid van deze gegevens;
• het verband tussen de resultaten en de herkomst en/of de productiewijze van het monster;
• de analyse- en bemonsteringsmethoden.De wens wordt geuit dat over deze vraagstukken zo snel mogelijk een constructieve gedachtewisseling zou kunnen plaatsvinden met zij die voor de programmering verantwoordelijk zijn.
Bijlage
- Advies 2003/02 ter - Statistische grondslagen programmatie van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen voor 2003
InleidingDe programmatie betreffende van de controle op PCB’s in de veevoeding steunt op een statistische grondslag die tot doel heeft een bepaald betrouwbaarheidsniveau te bereiken voor een prevalentie van niet-overeenstemming die men wenst aan te tonen, op het niveau van de bedrijven en/of van de productiepartijen.
De programmatie van de controle op PCB’s in de andere schakels van de voedselketen en meer in het algemeen op andere contaminanten in de hele voedselketen steunt thans niet op een dergelijk principe.Algemene vaststellingenHet gebruik van statistische hulpmiddelen bij de programmatie van een controlecampagne kan beredeneerd worden op grond van relevantie, van doelstellingen of van methodologie. Dat gebruik zal wellicht verschillend zijn naargelang het toepassingsgebied, d.w.z. naargelang men doelt op chemische of op microbiologische contaminanten, of naargelang dat men levende dieren, voor levende dieren bestemd voeder of levensmiddelen controleert.De methodologie die thans voor PCB’s in veevoeding toegepast wordt, steunt op een welbepaalde prevalentie en niveau van betrouwbaarheid. Ze steunt op een Normale approximatie van de binomiale verdeling, en geeft aanleiding tot het nemen van monsters op een aanzienlijk aantal productieloten, dat beduidend groter is dan het aantal monsters dat wordt genomen voor de controle op andere contaminanten in de verschillende schakels van de voedselketen. Ook heeft deze methodologie tot gevolg dat voor een bepaalde betrouwbaarheid meer controles moeten verricht worden wanneer de toestand goed is (lage prevalentie van gevallen van niet-overeenstemming).De simulaties in bijlage 1 tonen hoe het aantal te nemen monsters toeneemt wanneer de prevalentie van de besmetting die men wenst aan te tonen, daalt. Dit wanneer de statistische benaderingswijze wordt gehanteerd zoals voor de PCB-controles in veevoeders. Het lijkt duidelijk dat deze methodologie het bemonsteren van een groot aantal productieloten vergt. Toepassen van deze methodologie naar het geheel van contaminanten is strict onmogelijk, vanuit een begrotingsoogpunt. Bij voorbeeld, voor het controleren van 1 enkel pesticide waarvan het gebruik toegestaan is voor 10 verschillende culturen, zouden bijna 1500 analysen per jaar nodig zijn indien men een aanvaardbare prevalentie van niet-overeenstemming van 2% zou stellen, met een betrouwbaarheidsniveau van 95%.Daarnaast moet het beleid bij de controles op PCB’s in veevoeder ook rekening houden met andere criteria (beschikbare budgetten, technische en menselijke middelen, internationale verplichtingen zoals met name richtlijn 96/23, de gecoördineerde programma’s voor controle op residuen van bestrijdingsmiddelen, …) of met andere doelstellingen (repressie door toespitsen op sectoren met een groot aantal gevallen van niet-overeenstemming, bescherming van de volksgezondheid rekening houdende met het in mindere of meerdere mate verontrustende toxicologisch aspect van blootstelling van de consument, …). Deze criteria of doelstellingen neemt men gewoonlijk in aanmerking bij het opstellen van controleprogramma’s voor andere contaminanten.Bovendien verplicht de wetgeving de marktdeelnemers tot het nemen van preventieve maatregelen om het gevaar voor PCB-besmetting van de voedselketen te beperken. Zo is er namelijk de verplichte controle op risicogrondstoffen (Koninklijk besluit van 30 oktober 1998 betreffende de erkenning en de registratie van fabrikanten en tussenpersonen, en betreffende de toelating van marktdeelnemers en onderhandelaars in de sector veevoeding).
Advies en aanbevelingenAlgemeen gesteld is het Wetenschappelijk Comité van oordeel dat het gebruik van statistieken in samenhang met de programmatie van de controles op contaminanten in de voedselketen een toegevoegde waarde is voor de kwaliteit van deze controles. Dit hulpmiddel moet zo evenwel gebruikt worden, dat er een perfecte overeenstemming is met het nagestreefde doel en met de aard van de “populatie” waarop het wordt toegepast.
Bovendien moet het gebruik van statistieken toelaten de kwaliteit van de informatie te verbeteren. Naderhand kan deze informatie dan worden gebruikt om een risicobeoordeling uit te voeren. De kwaliteit van deze risicobeoordeling kan men verhogen door het in aanmerking nemen van de variatie en de onzekerheid inherent zowel aan de steekproefmethodiek (rekening houden met de aard van de veronderstelde verdeling van de besmetting – homogeen of niet -) als aan de analysemethoden.Het belang van de andere factoren (management, kosten, baten, …) die relevant zijn voor de programmatie van de controles mag niet worden afgezwakt. In het bijzonder moet het aantal geprogrammeerde controles haalbaar zijn, zodat de bemonstering op het terrein (die, waar het veevoeders betreft, wordt geregeld door het koninklijk besluit van 8 november 1998) en de analyse in het laboratorium optimaal uitgevoerd kunnen worden, om de kwaliteit van de resultaten te waarborgen.Het Wetenschappelijk Comité meent dat de huidige programmatie van de controles op PCB’s in diervoeders ruimschoots volstaat om een goede bescherming te bieden tegen PCB-besmetting van veevoeders. De resultaten van de laatste jaren moeten echter geanalyseerd worden om de huidige prevalentie van gevallen van niet-overeenstemming te kunnen bepalen.Rekening houdend met de preventieve maatregelen die de wetgever heeft ingesteld, kan, indien die prevalentie onder een voor de controlerende overheid aanvaardbare drempelwaarde ligt, de intensiteit van de PCB-controles verlaagd worden. Ook kande programmatie toegespitst worden op die situaties die het grootste gevaar voor niet-overeenstemming inhouden (bijv. gebruik van niet aan de verplichte controle onderworpen grondstoffen, niet erkende of niet geregistreerde veevoederfabrikanten die thans ontsnappen aan het toezicht in het kader van CONSUM).
Op bedrijfsniveau wordt voorgesteld om de omvang van de jaarproductie als wegingsfactor te gebruiken, naast het aantal geproduceerde partijen.
Bijlage
- Advies 2003/03 - Ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de bemonsteringsmethodes met het oog op de officiële controle op residuen van bestrijdingsmiddelen in en op voedingsmiddelen (omzetting Europese Richtlijn 2002/63/EG).
Het wetenschappelijk comité geeft een gunstig advies over het ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de bemonsteringsmethodes met het oog op de officiële controle op residuen van bestrijdingsmiddelen in en op voedingsmiddelen
Advies 2003/04 - Ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de wijze van het nemen van monsters voor de officiële controle op de maximumgehalten aan lood, cadmium, kwik, 3-MCPD en dioxines en voor de gehaltebepaling van dioxineachtige PCB's in voedingsmiddelen - Ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de criteria voor analysemethodes voor de officiële controle op de maximumgehalten aan dioxines en voor de gehaltebepaling van dioxineachtige PCB's in voedingsmiddelen (omzetting Europese Richtlijn 2002/69/EG).
Het wetenschappelijk comité geeft een gunstig advies over het ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de wijze van het nemen van monsters voor de officiële controle op de maximumgehalten aan lood, cadmium, kwik, 3-MCPD en dioxines en voor de gehaltebepaling van dioxineachtige PCB's in voedingsmiddelen en betreffende het ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de criteria voor analysemethodes voor de officiële controle op de maximumgehalten aan dioxines en voor de gehaltebepaling van dioxineachtige PCB's in voedingsmiddelen.
- Advies 2003/05 - Ontwerp van koninklijk besluit betreffende de identificatie en de registratie van inrichtingen waar legkippen worden gehouden.
Omzetting van Richtlijn 2002/4/EG van de Commissie van 30 januari 2002 met betrekking tot de registratie van onder Richtlijn 1999/74/EG van de Raad vallende inrichtingen waar legkippen worden gehouden.
Het wetenschappelijk comité geeft een gunstig advies over het ontwerp van koninklijk besluit betreffende de identificatie en de registratie van inrichtingen waar legkippen worden gehouden.
Omzetting van Richtlijn 2002/4/EG van de Commissie van 30 januari 2002 met betrekking tot de registratie van onder Richtlijn 1999/74/EG van de Raad vallende inrichtingen waar legkippen worden gehouden.
- Advies 2003/07 - Streptomycine residuen in honing door het gebruik van het product Fructocin op appelaars en perelaars.
Probleemstelling
Een studie betreffende het gebruik van Fructocin bij appelaars werd voorgelegd aan het wetenschappelijk comité. Fructocin is een fytofarmaceutisch product op basis van streptomycine dat wordt toegepast om de bacteriële ziekte, bacterievuur (Erwinia amylovora), bij appelaars en perelaars te bestrijden. Uit de studie bleek dat het gebruik van Fructocin bij appelaars kan leiden tot residugehaltes van streptomycine in de honing variërend van 50 tot 370 µg/kg.
Fructocin werd in de studie toegepast in een appelboomgaard in bloei, gedurende de drachtperiode van bijen. Er werden 4 proefsites uitgekozen en in elk hiervan werden 3 behandelingen over een periode van 4 tot 7 dagen met 900 g Fructocin per ha toegepast. De besproeiingen gebeurden alle overdag tijdens de vlucht van de bijen.
Direct na de bloei werd de honing uit de bijenkorven verzameld. Voor elke korf werd op de honing zowel een pollenanalyse als een bepaling van de residuen van streptomycine uitgevoerd. De percentages teruggevonden pollen in de honing toonden aan dat de bijen de behandelde boomgaarden hadden gefourageerd.Situering
- Fructocin (enige product op basis van streptomycine dat toegelaten is voor fytofarmaceutisch gebruik in België) wordt ingezet ter bestrijding van de bacteriële ziekte (Erwinia amylovora) bij perelaars en appelaars. De ziekte kan leiden tot het afsterven van aangetaste bomen. Als alternatief voor streptomycine kunnen koperproducten worden gebruikt, maar deze zijn duidelijk minder effectief. Het zijn vooral perelaars die gevoelig zijn voor de ziekte.
- Fructocin mag enkel ingezet worden na een waarschuwing vanwege de bevoegde diensten (Onderzoeksstation van Gorsem). De gebruikers moeten beschikken over een toelating om antibiotica in hun bezit te hebben afgeleverd door de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid Voedselketen en Leefmilieu. Streptomycine mag gebruikt worden tijdens de hoofdbloei van de bomen. De gebruikte hoeveelheden variëren sterk van jaar tot jaar (van 4 tot 755 kg streptomycine per jaar voor het Belgische grondgebied gedurende de laatste 5 jaar) in functie van weersomstandigheden (warm en vochtig weer en na hagelslag) die de toegang van het bacterievuur in de plant stimuleren. Warm en vochtig weer stimuleren ook de nectarafscheiding en de vlucht van de bijen. Voor het besproeien van perelaars wordt gemiddeld 1 maal om de 4 tot 5 jaar een waarschuwing uitgezonden, voor appelaars 1 maal om de 2 tot 3 jaar. De totale bloeiperiode van appel - of perelaars is slechts 10 tot 14 dagen. Sproeien in het begin van de bloei is niet nodig. Als er gesproeid wordt, is dit bijgevolg meestal slechts éénmalig of maximaal 2 maal met een tussenperiode van 3 tot 5 dagen. Als voorbeeld: in 2000 werd een gedeeltelijke waarschuwing gezonden voor het éénmalig sproeien van de appelaars die nog in bloei stonden, in 2001 werd tijdens de volle bloei 1 waarschuwing gezonden, in 2002 vertrok geen waarschuwing vanuit het ministerieBeoordeling van de studie
- De gegevens in de studie over de wijze van behandeling met Fructocin en over de toegepaste dosis zijn volledig en correct. De eigenschappen van de behandelde boomgaarden (tussenruimtes, hoogte,…) zijn echter niet vermeld. Ook werd de exacte lokalisatie van de bijenkorven in de boomgaard niet weergegeven.
- De studie laat bijgevolg de mogelijkheid open dat de bijenkorven gelokaliseerd waren binnenin de boomgaard. Als dit het geval was, is het mogelijk dat fouragerende bijen aan de kastopening 3 maal werden besproeid. De vraag stelt zich dan wat het gehalte aan streptomycine in de honing is afkomstig van de bloemen en wat afkomstig van de bijen zelf.
- In de studie werd overdag gesproeid tijdens de vlucht van de bijen. Het is bijgevolg mogelijk dat de residuen in de honing ook afkomstig waren van de residuen gedragen door de besproeide bijen. Het is aannemelijk dat men door het sproeien in de vooravond de gevolgen voor de aanwezigheid van residuen in de honing kan beperken.
- De correlatie (voor alle locaties samen) tussen het percentage van de pollen van Malus en van het gehalte aan streptomycine residuen in de honing is zeer slecht. De coëfficiënt van de correlatie is ongeveer 15%, wat betekent dat slechts 2% van de variatie in residugehalte verklaard wordt door de proportie pollen van appelaars t.o.v. andere pollen in de honing (r2 = 0,0251). Dezelfde berekening per lokalisatie brengt geen betere resultaten voor de boomgaarden te Jeuk, Gingelom en Kortenbos. In de boomgaard te Oleye zou wel een zwakke positieve invloed waar te nemen zijn (r2 = 0,54) tussen het percentage appelpollen en het gehalte aan streptomycine in de honing. In deze lokalisatie lijken de bijen intensief gefourageerd te hebben op Brassicaceae (gemiddeld 67% van de pollen uit de honing behoren tot deze familie).
- Wat het analytisch aspect betreft wordt een lage recovery bekomen (30 tot 39%). Het rendement werd bovendien enkel bepaald op het niveau van 0,02 mg/kg. Het comité is van oordeel dat het rendement eveneens op een hoger niveau zou moeten bepaald worden (bv. 0,2 of 0,5 mg/kg) omdat de gehaltes aan streptomycine in de honingstalen variëren tussen 0,05 en 0,37 mg/kg.
- In de studie worden 3 behandelingen toegepast over een tijdspanne van 4 tot 7 dagen. Dit blijkt een behandelingsschema te zijn dat niet relevant is voor de praktijk gezien het Fructocin actief blijft gedurende 3 tot 5 dagen, de bloei 10 tot 14 dagen duurt en sproeien in het begin van de bloeiperiode niet noodzakelijk is. In de praktijk houdt een oordeelkundig gebruik van het product bijgevolg meestal slechts 1 behandeling in en maximaal 2.
- In de studie wordt de honing direct na de bloei van de appelaars geoogst. Op dat ogenblik kan men een maximale hoeveelheid streptomycineresidu's verwachten. Honing die later geoogst zou worden zal wellicht een lager gehalte aan streptomycine bevatten. Honing wordt in de praktijk voor de eerste maal gewonnen na de dracht van de fruitbomen en omvat derhalve de oogst van een langere periode (kersen, pruimen, peer, appel). Ook hier sluit de studie niet aan bij wat men onder praktijkomstandigheden zou kunnen verwachten aan streptomycineresidu's ten gevolge van het toepassen van Fructocin.
- In de studie wordt het effect van het toepassen van Fructocin op appelaars bestudeerd. Het residugehalte in de honing van deze toepassing is, op theoretische basis, hoger dan van een toepassing op perelaars. Doordat bloemen van appelaars meer nectar afscheiden zijn zij immers een veel belangrijkere dracht voor bijen dan perelaars. Anderzijds is het toepassen van Fructocin voor de fruittelers kritischer voor perelaars dan voor appelaars.
- In de studie werden in nagenoeg alle honingstalen, ten gevolge van het toepassen van Fructocin, gehaltes aan streptomycine in de honing gevonden tussen 50 en 370 µg/kg. De situatie inzake de contaminatie van de op de markt zijnde artisanale honing verschilt hiermee grondig. Sedert 2000 wordt de artisanale Vlaamse honing jaarlijks gescreend voor de aanwezigheid van antibiotica residuen. In 2000 was 1 staal op 22 positief voor streptomycine, in 2001 waren 3 stalen positief op 194, en in 2002 waren 3 stalen positief op 192. In totaal werden dus over de 3 jaar 408 stalen Vlaamse honing geanalyseerd, hiervan bevatten 7 stalen streptomycineresidu's boven de detectielimiet van 15 µg/kg. Voor 3 van deze stalen werd bijmenging met buitenlandse honing toegegeven door de imkers, ook voor de andere 4 stalen kan bijmenging een mogelijke oorzaak van besmetting zijn. In totaal bevatten dus slechts 4 stalen op een totaal van 408 streptomycineresidu's (1%) boven de detectielimiet mogelijks te wijten aan het sproeien met Fructocin. Hoewel meer dan de helft van de onderzochte honingstalen fruithoning betrof met honing afkomstig van bijenstanden geplaatst in fruitaanplantingen, wordt in de praktijk een laag gehalte aan streptomycine positieve honingstalen gevonden. Het verschil tussen de werkelijke resultaten zoals weergegeven door de bewakingsprogramma's en deze van de studie zijn te verklaren door het feit dat de studie in zeer kritieke omstandigheden werd uitgevoerd, terwijl de bewakingsprogramma's berusten op een 'at random' bemonstering van de honing.Besluit
- De voorgelegde studie i.v.m. de invloed van Fructocin behandeling van appelaars op de aanwezigheid van streptomycine residuen in de honing toont de invloed van een maximale, voor de praktijk niet relevante behandeling met dit product.
- Het oordeelkundig behandelen van appelaars en perelaars met Fructocin omvat meestal 1 of maximaal 2 behandelingen tijdens de bloei. Het wordt aangeraden deze behandelingen na de vlucht van de bijen toe te passen en de bijenkorven aan de rand van de boomgaard te plaatsen.
- De voorgelegde studie toont een slechte correlatie tussen de hoeveelheid streptomycine in de honing en de hoeveelheid appelpollen. Dit zou kunnen verklaard worden door het effect van het mee besproeien van de bijen zelf, door het contact van de bijen met de behandelde bomen, of doordat ze de bloeiende planten in de behandelde boomgaarden bezochten.
- Het is mogelijk dat fruithoning geoogst na het behandelen van appelaars met Fructocin residuen van streptomycine kan bevatten. Op basis van de voorgelegde studie is het niet mogelijk dit gehalte aan residuen bij een oordeelkundig Fructocin gebruik in te schatten.
- Het wetenschappelijk comité neemt kennis van het feit dat het Erkenningscomité voor bestrijdingsmiddelen een procedure opgestart heeft voor het intrekken van de vergunning voor het op de markt brengen van Fructocin.
- Advies 2003/08 - Ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 februari 1999 betreffende de handel en het gebruik van stoffen bestemd voor dierlijke voeding.
Omzetting van Richtlijn 2002/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot wijziging van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad betreffende het verkeer van mengvoeders en tot intrekking van Richtlijn 91/357/EEG van de Commissie.
Het wetenschappelijk comité geeft een gunstig advies over het ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 februari 1999 betreffende de handel en het gebruik van stoffen bestemd voor dierlijke voeding. Het wetenschappelijk comité laat evenwel opmerken dat de gebruikte terminologie "huisdieren - animaux familiers" tot grote verwarring zou kunnen leiden.
Omzetting van Richtlijn 2002/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot wijziging van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad betreffende het verkeer van mengvoeders en tot intrekking van Richtlijn 91/357/EEG van de Commissie.
- Advies 2003/09 - Aanvraag om een advies van het Wetenschappelijk Comité - Procedure.
Inleiding
Artikel 8 van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen geeft het Wetenschappelijk Comité de opdracht om zowel op eigen initiatief als op vraag van de Minister die bevoegd is voor de Volksgezondheid of van de Gedelegeerd bestuurder te adviseren omtrent alle aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van het agentschap en die het door het agentschap gevolgde en te volgen beleid betreffen.Indienen adviesaanvraag
Alle aanvragers moeten tot verkrijging van een advies van het Wetenschappelijk Comité een aanvraag indienen bij middel van een brief aan de Gedelegeerd bestuurder van het Agentschap waarbij een technisch dossier is gevoegd. De Gedelegeerd bestuurder vraagt het advies van het Wetenschappelijk Comité aan door een typebrief, opgesteld door het Wetenschappelijk Secretariaat en vergezeld van het technisch dossier, ter attentie van de Voorzitter aan het Wetenschappelijk Comité toe te sturen, met kopie voor de Directeur-generaal van het Bestuur van het Controlebeleid.Samenstellen technisch dossier
Het technisch dossier bevat alle stukken die de adviesaanvrager nuttig acht om de aanvraag te kunnen begrijpen en wetenschappelijk te beoordelen. Aangezien de aard van de bij het Wetenschappelijk Comité ingediende adviesaanvragen zeer sterk kan verschillen, is het niet mogelijk een nauwkeurige aanwijzing te geven omtrent de hoedanigheid van de vereiste stukken.
Als het gaat om een ontwerp van een wettekst, moet hoe dan ook de definitieve versie worden bezorgd zoals die administratief werd uitgewerkt, vergezeld van de relevante Europese wetgeving als het een omzetting betreft, of van de bestaande nationale wetgeving als het een wijziging hiervan betreft. Als de adviesaanvraag betrekking heeft op een bijzonder aspect van de veiligheid van de voedselketen, moeten alle objectieve gegevens, of een samenvattend overzicht hiervan, worden ingediend die werden verkregen naar aanleiding van controles, epidemiologische en/of toxicologische waarnemingen, enz … die de risicobeoordeling mogelijk maken. Daarenboven moet het dossier een toelichting in het Nederlands/Frans bevatten die een samenvatting geeft van de aanvraag en de context ervan schetst en waarvan het model als bijlage is bijgevoegd. Dit model kan later worden aangepast naargelang van de opgedane ervaring.
Het geheel van het dossier dient bezorgd te worden in een papieren versie en in de vorm van computerbestanden. De stukken die onder computerbestanden niet beschikbaar zijn moeten in 25 exemplaren verstrekt worden. De stukken moeten, alleszins in de papieren versie, genummerd zijn.Vooronderzoek adviesaanvraag door Wetenschappelijk Secretariaat
Bij ontvangst van de brief van de Gedelegeerd bestuurder en het technisch dossier gaat het Wetenschappelijk Secretariaat als volgt te werk :
- het kent een volgnummer toe aan het dossier;
- het brengt de Voorzitter van het Wetenschappelijk Comité op de hoogte;
- het stuurt een ontvangstbewijs aan de adviesaanvrager en een kopie hiervan aan de Gedelegeerd bestuurder en aan de directeur-generaal van het Bestuur van het controlebeleid;
- het onderzoekt de aanvraag een eerste maal om uit te maken of deze duidelijk en
nauwkeurig is, behoort tot het bevoegdheidsgebied van het Wetenschappelijk
Comité en voldoende gedocumenteerd is. Hierbij wordt ook het wetenschappelijk
aspect van de adviesaanvraag onderzocht.
In samenhang met dit vooronderzoek kan het Wetenschappelijk Secretariaat de adviesaanvrager rechtstreeks om verduidelijkingen of bijkomende gegevens vragen. Verzoeken in die zin worden per brief of per e-mail verzonden, met een kopie aan de Voorzitter van het Wetenschappelijk Comité. De verduidelijkingen en bijkomende gegevens worden rechtstreeks aan het Wetenschappelijk Secretariaat toegezonden.
Als het dossier door het Wetenschappelijk Secretariaat ontvankelijk werd bevonden, wordt de adviesaanvrager hiervan in kennis gesteld door middel van een brief of e-mail waarvan een kopie wordt bezorgd aan de Voorzitter van het Wetenschappelijk Comité, aan de Gedelegeerd bestuurder en aan de directeur-generaal van het Bestuur van het controlebeleid. De Voorzitter en alle leden van het Wetenschappelijk Comité krijgen dan het volledige dossier toegestuurd en de adviesaanvraag wordt aan het Wetenschappelijk Comité voorgelegd. Een dossier moet minstens 10 werkdagen vóór de plenaire zitting aan de leden toegestuurd worden opdat het in deze zitting zou besproken worden.Uitbrengen van advies door Wetenschappelijk Comité
Het Wetenschappelijk Comité stelt de wijze vast waarop de adviesaanvraag wordt onderzocht en brengt een advies uit conform de in het huishoudelijk reglement vastgelegde voorschriften.Mededeling advies
Wanneer het advies door het Wetenschappelijk Comité werd aangenomen, stelt het Wetenschappelijk Secretariaat 2 originele adviezen op in elke taal alsook een ontwerpbrief van de Voorzitter van het Wetenschappelijk Comité aan de Gedelegeerd bestuurder. Na ondertekening van deze documenten door de Voorzitter van het Wetenschappelijk Comité, stuurt het Wetenschappelijk Secretariaat de brief door naar de Gedelegeerd bestuurder, samen met een origineel advies in elke taal. Een kopie van deze brief en van het advies wordt toegezonden aan de directeur-generaal van het Controlebeleid. Het tweede originele exemplaar van het advies in elke taal wordt door het Wetenschappelijk Secretariaat bijgehouden.
De Gedelegeerd bestuurder deelt het advies mede aan de aanvrager via een brief die door het Wetenschappelijk Secretariaat voorbereid wordt.
Bijlage
- Advies 2003/10 - Ontwerp koninklijk besluit betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid in de voedselketen.
Het wetenschappelijk comité geeft een gunstig advies over het ontwerp van koninklijk besluit betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid in de voedselketen, aangezien de controle en beheersing van de veiligheid in de voedselketen daardoor algemeen worden verbeterd. Het wetenschappelijk comité wenst evenwel de volgende commentaren te verwoorden :Artikel 1, 2de lid:
Alle primaire producties zijn uiteindelijk bestemd voor privé-gebruik. Er wordt verondersteld dat het de bedoeling is de primaire productie van niet-professionele particulieren voor eigen verbruik uit het toepassingsgebied van het besluit uit te sluiten. Men zou dus duidelijker moeten doen uitkomen dat het criterium voor uitsluiting uit het toepassingsgebied van het besluit niet alleen betrekking heeft op de bestemming van de productie, maar ook op de bij de productie betrokken productie-factor.Artikel 2, 4°:
De vertaling van " productie van landbouwhuisdieren " door " production d'animaux d'élevage avant l'abattage " is te restrictief. De volgende vertaling wordt voorgesteld : " production d'animaux domestiques agricoles précédant l'abattage ".Artikel 2, 9°, 2de lid, 2de streepje:
Er wordt voorgesteld de verwoording van dit punt als volgt te wijzigen:
FR "Les animaux vivants à moins qu'ils soient préparés pour être mis vivants sur le marché en vue de la consommation humaine"
NL "Levende dieren, tenzij voorbereid om levend in de handel te worden gebracht voor menselijk consumptie"Artikel 2, 14°:
Dit punt geeft problemen wat de duidelijkheid betreft omdat in één en dezelfde zin zowel naar de wijze van identificatie van producten in de bedrijven als naar de wijze van identificatie van bedrijven bij het FAVV wordt verwezen. Het is bovendien wenselijk om in de definitie betreffende de identificatie van producten te verwijzen naar de kenmerken van het product, zoals vermeld in het verslag aan de Koning. Art 3, §2, 2°:
Er wordt voorgesteld de verwoording van dit punt als volgt te wijzigen :
FR " l'identification des points critiques de contrôle au niveau desquels un contrôle et la maîtrise sont indispensables pour éviter ou éliminer les dangers …"
NL "het identificeren van kritische controlepunten in het stadium of de stadia waarin controle en beheersing essentieel zijn om gevaren te voorkomen…"Art 3, §2, 3°:
Er wordt voorgesteld de verwoording van dit punt als volgt te wijzigen :
FR " l'établissement aux points critiques de contrôle, de limites critiques, y compris leurs tolérances, qui différencient l'acceptabilité…"
NL "het vastleggen van kritische grenswaarden, met inbegrip van hun toleranties, voor de kritische controlepunten teneinde…"Art 3, §2, 4°, 5° en 6°
In de Nederlandse tekst dient het woord "vaststellen" te worden vervangen door het woord "vastleggen".Art 3, §2, 6°:
Er wordt voorgesteld de verwoording van dit punt als volgt te wijzigen :
FR "…Les procédures sont reconsidérées chaque fois que le processus de production de l'entreprise est modifié de telle manière que la sécurité alimentaire pourrait être remise en question"
NL "…De procedures worden herzien telkens het productieproces in het bedrijf op zodanige wijze wordt gewijzigd dat de voedselveiligheid in het gedrang zou kunnen komen".Art 3, §2, 8°:
Het is wenselijk in het 1ste lid de woorden "si nécessaire" en "indien nodig" te schrappen.
Wat het 2de lid betreft, wordt voorgesteld de verwoording van de 2de zin als volgt te wijzigen :
FR "L'exploitant doit prouver que les dérogations ne peuvent pas avoir…"
NL "De exploitant dient aan te tonen dat de afwijkingen geen nadelige invloed…"Art 6:
In verband met de traceerbaarheid kan het feit dat in België ingevoerde producten niet noodzakelijk aan dezelfde eisen onderworpen zijn in het land van herkomst het opgezette systeem in bepaalde gevallen verzwakken.
In de NL versie zouden "ontvangen producten" of "aangevoerde producten" en "afgevoerde producten" systematisch moeten worden vervangen door " inkomende producten" en "uitgaande producten"Art 7, §1, 1°, 1ste lid:
De vermelding "ingebouwde controleberekeningen of andere technieken" leidt tot interpretatieproblemen en zou meer moeten gepreciseerd worden. Art 7, §1, 1°, 2de lid :
Wat de identificatie van buitenlandse vestigingseenheden betreft, is het wenselijk dat naast de naam en het adres ook een officieel registratienummer geregistreerd wordt.Art 8, §1:
Met betrekking tot de meldingsplicht meent het Wetenschappelijk comité dat de exploitant meestal niet in staat is het gevaar voor de gezondheid van de verbruiker in te schatten. Wanneer wordt vermoed dat er risicois, moet de definitieve beoordeling door het FAVV worden uitgevoerd en in een dergelijk geval zouden ten aanzien van het product bewarende maatregelen moeten worden getroffen tot wanneer het resultaat van die beoordeling bekend is.
Het is wenselijk in de eerste zin "als" te vervangen door "wanneer".Art 8, §3, 2de lid:
Het deel van de zin "…tenzij op een andere wijze aan de eisen van het Agentschap kan worden voldaan " kan vrij ruim worden geïnterpreteerd. Het is op zijn minst noodzakelijk dat methoden die in bepaalde wetgevingen worden verboden (zoals verdunning) niet door deze bepaling worden toegestaan.
De beoogde alternatieve methoden om aan de eisen van het agentschap te voldoen zouden door het agentschap moeten goedgekeurd worden.Art 9, §3, 1°:
Het is wenselijk het aantal vereiste exemplaren niet te vermelden, inzonderheid omwille van het feit dat het praktische aspect inzake de evaluatie van de gidsen nog niet werd besproken.Art 9, §3, 2°:
Met het oog op de goede gang van zaken onderstreept het Wetenschappelijk comité dat het noodzakelijk is een duidelijk protocol op te maken in verband met de verdeling van de bevoegdheden tussen het Agentschap en het Wetenschappelijk comité waar het gaat om de goedkeuring van de gidsen; dit protocol moet worden geoptimaliseerd in het licht van de praktische gevallen die zich aandienen. .Art 9, §4:
Er wordt voorgesteld de verwoording van dit punt als volgt te wijzigen:
FR "Le guide peut être remanié à l'initiative du demandeur ou à la demande de l'agence. Ce remaniement doit être effectué selon la procédure décrite au § 3."
NL "De gids mag steeds op initiatief van de aanvrager of op vraag van het Agentschap herwerkt worden. Die herwerking moet volgens de in § 3 beschreven procedure uitgevoerd worden."
Het ware nuttig in de tekst toe te voegen dat het gelet op de evolutie van de technische kennis wenselijk is de gidsen om de 5 jaar opnieuw te bekijken.Art 10, §2, 2°:
De voorwaarde beschreven in het 2de streepje suggereert dat enkel professionele ervaring opgedaan via de bedrijfswereld in aanmerking kan komen. Ervaring die opgedaan werd in andere milieus die met het beheer inzake voedselkwaliteit te maken hebben zou eveneens in aanmerking moeten genomen worden.Art 10, §3, 4°:
Deze bepaling lijkt reeds te zijn vervat in het 2de lid van art. 8, §1. Als dat zo is, zou het punt moeten worden geschrapt om redundantie te vermijden.Art 11, 1ste lid:
Wat BSE aangaat, moeten sommige documenten die betrekking hebben op de primaire productie gedurende een periode van 8 jaar worden bewaard. Men moet er dus op toezien dat dit artikel geen afbreuk doet aan bepaalde voorschriften die zijn opgenomen in bepaalde bijzondere Belgische wetgevingen, in de Europese regelgeving (verordening (EG) nr. 999/2001) en in de internationale zoösanitaire code van het IOE (Internationaal bureau voor besmettelijke veeziekten) (hoofdstuk 2.3.13).Bijlage I. Punt 1:
In de beide versies (NL en FR) zou de tekst tussen haakjes moeten worden geschrapt om te vermijden dat een latere verwerking van de primaire producten een reden zou kunnen zijn om de mate van waakzaamheid bij de productie ervan te verminderen.
Punt 2, a:
De verwoording van dit punt zou moeten worden gewijzigd omdat de huidige tekst niet voldoende duidelijk is.
Volgende wijziging wordt voorgesteld: "…gewasbeschermingsmiddelen en biociden, evenals tijdens de opslag, het behandelen, het verwijderen van afvalstoffen, en…"
Punt 3:
Het woord "afdoende" dient te worden vervangen door "optimale".
Punten 1, 3 en 4:
Uitdrukking zoals "si nécessaire", "dans la mesure du possible", enz. in de FR versie en "indien nodig", "in de mate van het mogelijke", enz. in de NL versie, die de toepassing van de maatregelen optioneel maken, zouden moeten worden geschrapt.
Punt 3, e:
In de NL versie zou het woord " hanteert " moeten worden vervangen door " behandelt ".
Punt 3, g:
In de NL versie zou het woord "hanteren" moeten worden vervangen door "behandelen".Bijlage II.Punt 2, b : In de registers voor diergeneesmiddelen, pesticiden en biociden zouden niet alleen de aard maar ook de gebruikte hoeveelheden moeten worden vermeld zodat de overeenstemming kan worden nagegaan tussen de gebruikte dosissen en de omvang van de primaire productie.
Punt 4 : Wat de duur betreft tijdens welke de registers moeten worden bewaard, dient te worden verwezen naar de bij artikel 11, 1ste lid gegeven commentaar.
Punt 5 : Men zou hier ook de bio-ingenieurs kunnen vermelden.
- Avis 2003/11 - Verwijdering in slagerijen van de wervelkolom van runderen van meer dan 12 maand oud (snelle procedure):
- Ontwerp koninklijk besluit tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen in de vleeswinkels en de daarbij horende bereidingswerkplaatsen in verband met overdraagbare spongiforme encefalopathieën.
- Ontwerp koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 december 1995 tot onderwerping aan vergunning van plaatsen waar voedingsmiddelen gefabriceerd of in de handel gebracht worden of met het oog op de uitvoer behandeld worden.
- Ontwerp koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 december 1992 betreffende het vervoer van vers vlees, vleesproducten en vleesbereidingen.
- Ontwerp ministerieel besluit tot vaststelling van de stof om bepaalde dierlijke bijproducten te denatureren.
Deze ontwerpen hebben, los van het belang ervan voor de bescherming van de gezondheid van mens en dier, vooral tot doel :
§ de nationale regelgeving aan te passen aan de recentste wijzigingen die de Commissie aanbracht in Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en van de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën ;
§ verordenende kracht te verlenen aan de bepalingen die voordien waren vervat in de beslissing van de Minister van Volksgezondheid van 14 juni 2001 tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen in verband met boviene spongiforme encefalopathieën (Belgisch Staatsblad van 19 juni 2001) ;
§ de reglementaire bepalingen te verscherpen die betrekking hebben op de uitreiking van de bijzondere vergunning voor slagers om gespecificeerd risicomateriaal uit de wervelkolom van runderen van meer dan twaalf maand oud te verwijderen en
§ de federale regelgeving dienaangaande te coördineren met de overeenstemmende regelgevingen van de milieu-administraties van de Gewesten.Het wetenschappelijk comité onderzocht de gevolgen die deze wijzigingen kunnen hebben voor de epidemiologische bewaking in verband met overdraagbare spongiforme encefalopathieën (OSE) van als landbouwhuisdieren gehouden herkauwers, nl. boviene spongiforme encefalopathie (BSE) en scrapie bij schapen en geiten.1. Ontwerp koninklijk besluit tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen in de vleeswinkels en de daarbij horende bereidingswerkplaatsen in verband met overdraagbare spongiforme encefalopathieënDit ontwerp houdt principieel een verbod in op de aanwezigheid van gespecificeerd risicomateriaal in vleeswinkels en in de daarbij horende bereidingswerkplaatsen. Het voorziet in een afwijking op deze bepaling met betrekking tot de wervelkolom van runderen van meer dan 12 maand oud voor de vleeswinkels en daarbij horende bereidingswerkplaatsen die in het bezit zijn van een bijzondere vergunning die door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen werd uitgereikt na een technisch onderzoek ter plaatse door de inspectiediensten. De voorwaarden waaraan elke vergunning is onderworpen, worden aangegeven.Het wetenschappelijk comité wenst het volgende aan te stippen :
- In artikel 1, § 3, is de opsomming van het gespecificeerd risicomateriaal van de wervelkolom niet nodig. In de plaats daarvan zou uitdrukkelijk melding moeten worden gemaakt van bijlage XI bij Europese verordening 999/2001/CE (inzonderheid gewijzigd bij Europese verordening 1494/2002/EG) die de definitie geeft van "wervelkolom".
- Artikel 3 preciseert de vermeldingen die moeten worden ingeschreven in het controleboekje bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 31 januari 1936 wijzigende het koninklijk besluit dd. 4 december 1934 op de controle van de prijzen van het vlees van slachtvee en varkens. Aangezien " de vermelding van het officiële nummer van de runderen waarvan het afkomstig is of de referentiecode toegekend door de inrichting waarvan het afkomstig is " werd overgenomen uit verordening 1760/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad is het wenselijk daarvan uitdrukkelijk melding te maken in de aanhef van het ontwerp-koninklijk besluit.
- Artikel 4, 1° schrijft voor dat een exemplaar van de aanbevelingen van de Hoge Gezondheidsraad voor de bescherming van het personeel dat gespecificeerd risicomateriaal behandelt moet aanwezig zijn in elke betrokken vleeswinkel om een hygiënische werkwijze te garanderen en zoveel mogelijk de besmetting van vlees, werktuigen, uitrusting, lokalen en personeel met gespecificeerd risicomateriaal te beperken. Het Wetenschappelijk comité beveelt daarnaast aan dat tegelijk aan de vleeswinkels een bondig vulgariserend document wordt verstrekt opdat de informatie efficiënt en de communicatie aangaande het risico voor iedereen toegankelijk zou zijn.2. Ontwerp koninklijk besluit van 4 december 1995 tot onderwerping aan vergunning van plaatsen waar voedingsmiddelen gefabriceerd of in de handel gebracht worden of met het oog op de uitvoer behandeld wordenDit ontwerp stelt de regeling vast voor de uitreiking van de bijzondere vergunningen en de financiering daarvan.Het wetenschappelijk comité wenst het volgende aan te stippen :
- In artikel 3, 8° en in artikel 5 § 3 kunnen de woorden " wervelkolom van runderen van meer dan twaalf maand" worden vervangen door " wervelkolom van runderen " en kan worden verwezen naar de definitie die voorkomt in bijlage XI bij Europese verordening 999/2001/EG (inzonderheid gewijzigd bij Europese verordening 1494/2002/CE).3. Ontwerp koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 december 1992 betreffende het vervoer van vers vlees, vleesproducten en vleesbereidingen Dit ontwerp vervangt de aanvankelijk in ons land opgelegde voorschriften met het oog op het aan de hand van documenten garanderen van de traceerbaarheid van karkassen of karkasdelen waaruit de wervelkolom al dan niet moet worden verwijderd door de voorschriften die thans geharmoniseerd zijn door Verordening (EG) nr. 999/2001 die op Europees niveau van kracht is. Het wetenschappelijk comité wenst het volgende aan te stippen :
- In artikel 2, 5° : wordt voorgesteld uitdrukkelijk te verwijzen naar bijlage XI bij Europese Verordening 999/2001/CE (inzonderheid gewijzigd bij Europese Verordening 1494/2002/EG) die een definitie geeft van " wervelkolom ".4. Ministerieel besluit tot vaststelling van de stof om bepaalde dierlijke bijproducten te denatureren Deze nieuwe bepalingen maken het mogelijk om binnen drie maand te voorzien in de vervanging van tartrazine door methyleenblauw als stof die wordt gebruikt om gespecificeerd risicomateriaal te denatureren met het doel het gebruik daarvan te verhinderen.Het Wetenschappelijk comité brengt een gunstig advies uit over de vervanging van een tartrazineoplossing van 0,5 % door een waterige methyleenblauwoplossing van 0,5 %.
- Avis 2003/12 - Ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 februari 1999 betreffende de handel en het gebruik van stoffen bestemd voor dierlijke voeding.
(Omzetting van Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding).
Het wetenschappelijk comité geeft een gunstig advies over het ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 februari 1999 betreffende de handel en het gebruik van stoffen bestemd voor dierlijke voeding.
(Omzetting van Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding).
- Advies 2003/13 - Ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 mei 1994 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen.
Het wetenschappelijk comité geeft een gunstig advies over het ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 mei 1994 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen.
- Advies 2003/17 - Ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen taken inzake keuring, controle en certificering door dierenartsen kan laten verrichten
Het wetenschappelijk comité geeft een gunstig advies op het ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen taken inzake keuring, controle en certificering door dierenartsen kan laten verrichten.
Het Comité acht het toch wenselijk te vermelden dat de evaluatie gebaseerd moet zijn op de vorming evenals op de ervaring van de kandidaten en trekt de aandacht op
het belang van de te volgen modaliteiten om de onafhankelijkheid van deze personen te waarborgen in het kader van de opdrachten die hen door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen zullen toevertrouwd worden
- Advies 2003/18 - Aanwezigheid van residuen van nitrofuranen in eipoeder.
Vraag gesteld door DG Controlebeleid van het FAVV
Is het mogelijk een actiegrens vast te stellen ?Situering van het probleem
Er werden residuen van 3-amino-2-oxazolidinon (AOZ) aangetoond in 19 van 21 monsters van eipoeder. Elk monster heeft betrekking op een andere partij eipoeder. Van de 19 positieve monsters zijn er 14 met meer dan 1 µg/kg (minimaal vereiste prestatielimiet (MRPL) in vlees van gevogelte en aquacultuurproducten) en 5 met minder dan 1 µg/kg. De exacte waarden van de niveaus waren echter niet vermeld in het proefverslag dat het wetenschappelijk secretariaat heeft ontvangen.Inleiding
3-amino-2-oxazolidon is de metaboliet van furazolidon ( "ouder"-molecule), een antibioticum voor diergeneeskundig gebruik, waarvan het gebruik bij de productie van levensmiddelen van dierlijke oorsprong in de Europese Unie verboden is. De "ouder"-molecule wordt door de dieren snel gemetaboliseerd terwijl de bovenvermelde metaboliet die aan eiwit gebonden is stabiel en persistent is in het organisme. Het met de wet in strijd zijnde gebruik van furazolidon wordt op de meest efficiënte wijze aangetoond door opsporing van de metaboliet ervan door gebruik te maken van methoden die vloeistofchromatografie combineren met massaspectrometrie [1, 2].Juridische context
Furazolidon is opgenomen in de lijst van farmacologisch werkzame substanties waarvoor geen maximumwaarde kan worden vastgesteld. Deze stof komt voor in bijlage IV bij verordening 2377/90 van de Raad houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong. Bijgevolg moet, overeenkomstig hetgeen bepaald is in artikel 5 van deze verordening, worden aangenomen dat de residuen ervan, ongeacht de maximumwaarde ervan in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, gevaar opleveren voor de gezondheid van de verbruiker. Bovendien moeten de Lidstaten er, overeenkomstig artikel 4 van beschikking 2002/657/CE van de Europese Commissie met betrekking tot de vaststelling van de minimaal vereiste prestatielimieten (MPRL) op toezien dat de analysemethoden die worden gebruikt om metabolieten van furazolidon op te sporen, rekening houden met een MPRL van 1µg/kg in vlees van gevogelte en aquacultuurproducten.Toxicologische aspecten
Furazolidon werd onderzocht op de 40ste zitting van het Joint FAO/WHO Expert Committee on Food Additives (JECFA) en door het Committee for Veterinary Medicinal Products (CVMP) in 1989, 1993 et 1997 [3]. Deze stof werd kankerverwekkend en genotoxisch bevonden. Deze stof kan een nadelige invloed hebben op de mannelijke vruchtbaarheid [4]. Er kan blijkbaar geen aanvaardbare dagelijkse dosis (ADI) worden vastgesteld voor deze stof.Conclusie.
Gelet op de juridische context en de toxicologische eigenschappen van furazolidon lijkt het niet gepast een actiegrens vast te stellen waaronder geen enkele actie moet worden ondernomen. Dit zou immers in strijd zijn met verordening 2377/90 van de Raad en meer in het bijzonder met artikel 5 daarvan. Anderzijds zou het door het ontbreken van een ADI onmogelijk zijn aan te tonen dat de aanwezigheid van residuen in een kleinere hoeveelheid dan een bepaalde drempelwaarde geen gevaar oplevert voor de volksgezondheid.Bronnen
[1] MacCracken R.J. et al. Evaluation of the residues of furazolidone and its metabolite, 3-amino-2-oxazolidinone (AOZ), in eggs. Food additives and Contaminants, 2001, 18, 954-959.[2] Anoniem. Opzoeking op de website van het Europese referentielaboratorium voor antibioticaresiduen in levensmiddelen van Fougères (France) op 2 april 2003 (http:\\www.fougeres.afssa.fr/Icr/nitrofuranes.htm).[3] Anoniem. Opzoeking op de website van " The European Agency for the Evaluation of Medicinal Products Veterinary Medicines " op 2 april 2003. Evaluation Unit Committee for Veterinary Medicinal Products. Furazolidone Summary Report on Furazolidone. (http:\\www.emea.eu.int/pdfs/vet/human/ich/017495en.pdf ).[4] Andrabi S.M. et al. Furazolidone treatment suppresses pubertal testosterone secretion in male broiler breeder birds (Gallus domesticus). Vet. Hum. Toxicol., 1998, 40(6), 321-325.
- Advies 2003/20 - Ontwerp van koninklijk besluit houdende het toevertrouwen aan de Gewesten van de uitvoering van bepaalde taken die tot de bevoegdheid van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen behoren.
Het wetenschappelijk comité geeft een gunstig advies over het ontwerp van koninklijk besluit houdende het toevertrouwen aan de Gewesten van de uitvoering van bepaalde taken die tot de bevoegdheid van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen behoren.
- Advies 2003/21 - Caseuse lymfadenitis bij kleine herkauwers.
Hinleiding.Het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen heeft het wetenschappelijk comité het volgende gevraagd:
Wat is het belang van caseuse lymfadenitis bij kleine herkauwers voor de volksgezondheid en de dierengezondheid?
Is er in België noodzaak aan een georganiseerde bestrijding van caseuse lymfadenitis bij kleine herkauwers?
Wat is de meest efficiënte bestrijdingsmethode?Advies.
Het belang van caseuse lymphadenitis bij schapen en geiten situeert zich vooral op het gebied van de economische verliezen. C. pseudotuberculosis infecties zijn minder een probleem van de diergezondheid of volksgezondheid.
In België zijn weinig of geen gegevens beschikbaar over het voorkomen van caseuse lymphadenitis bij schapen en geiten en van mogelijke zoönotische infecties bij de mens. Nochtans wordt de kiem sporadisch bij geiten en schapen aangetoond, en zijn directe (contact) of indirecte (b.v. opname van niet-gepasteuriseerde melk en melkproducten, kwetsuren door gecontamineerd materiaal) overdracht van de kiem naar de mens niet uitgesloten. Bovendien groeit de populatie van geiten voortdurend aan, voornamelijk in de sector van de melkproductie.
Indien de overheid beslist om een bewakingsprogramma op te zetten, stelt het Wetenschappelijk Comité van het FAVV voor om in de eerste plaats met een pilootproject voor de schatting van de prevalentie van C. pseudotuberculosis infecties te starten. De doelgroep moet precies bepaald worden: alle kleine herkauwers, of enkel melkgeiten op grote bedrijven, of kleine herkauwers op kinderboerderijen of eventueel andere. Er moet rekening gehouden worden met de karakteristieken van de ELISA die antilichamen gericht tegen het toxine van C. pseudotuberculosis detecteert. De beschreven karakteristieken van de ELISA maken het mogelijk om geitenbedrijven vrij van infectie met C. pseudotuberculosis te verklaren. Deze ELISA is echter in België niet beschikbaar.
Het eigenlijke bestrijdingsprogramma wordt best uitgevoerd op vrijwillige basis en in samenwerking met de sector, die vragende partij is voor de bestrijding (certifiëring van C. pseudotuberculosis vrije bedrijven). De overheid kan de bestrijding verder steunen door, zoals in het Verenigd Koninkrijk gebeurd is, het bacteriologisch onderzoek van verdachte dieren financieel te verlichten.
Een drastische vermindering van het aantal klinische gevallen van caseuse lymphadenitis in een populatie kan gebeuren door preventieve maatregelen, nl. door het vermijden van insleep van geïnfecteerde dieren en door hygiënemaatregelen. Een dier met caseuse lymphadenitis zou niet behandeld mogen worden.
- Advies 2003/23 - “Wetgeving : traceerbaarheid van levensmiddelen van dierlijke oorsprong – registratie van gegevens in slachthuizen”
Het wetenschappelijk comité geeft een gunstig advies over de ontwerpteksten van reglementen aangaande de etikettering van rundvlees en de registratie van gegevens in de slachthuizen. Bijkomend stelt het wetenschappelijk comité volgende aanpassingen voor in de tekst van deze ontwerpen.
1. Ontwerp van KB betreffende de etikettering van rundvlees
Artikel 3 §9: de Minister kan de ‘eigenschappen’ van de etiketten en de bepalingen met betrekking tot het gebruik ervan vastleggen.
In de Nederlandse tekst wordt voorgesteld het woord ‘eigenschappen’ te vervangen door ‘karakteristieken’. In de Franse tekst wordt het dus ‘caractéristiques’ in plaatst van ’propriétés’. Dit omdat ‘karakteristieken’ meer algemener is dan ‘eigenschappen’, en zowel aspecten van formaat, als kleur, e.a., inhoudt.
2. Ontwerp van MB tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen betreffende de etikettering van rundvlees
Artikel 1 4°: … ‘tot wanneer het vlees verwerkt is;’
De Franse tekst wordt voorgesteld aan te passen tot: … ‘jusqu’à ce que les viandes soient transformées;’. Dit omdat in het ontwerp van KB betreffende de etikettering van rundvlees er sprake is van ‘transformation’ de la viande bovine (Artikel 3 §1).
3. Ontwerp van KB tot wijziging van het KB van 9 maart 1953 betreffende de handel in slachtvlees en houdende reglementering van de keuring der hier te lande geslachte dieren
Artikel 3 tot wijziging van Artikel 6 §2:
De leden van het wetenschappelijk comité stellen voor het begrip ‘particuliere slachting’ te verduidelijken door het te definiëren als: ‘Een slachting uitgevoerd door een particulier buiten het slachthuis’. De reden hiervoor is hun bezorgdheid of begrip ‘particuliere slachting’ juridisch voldoende gedefinieerd is. De leden van het wetenschappelijk comité zijn van mening dat dit artikel de huisslachting beoogt.
4. Ontwerp van KB tot wijziging van het KB van 4 juli 1996 betreffende de algemene en bijzondere exploitatievoorwaarden van de slachthuizen en andere inrichtingenArtikel 2 tot wijziging van Artikel 9 §1: … als het dier dood of gekeeld is.
Deze tekst zou aangepast worden: ‘…als het dier dood of gekeeld wordt aangevoerd’. Dit steunt op het feit dat met ‘dode’ dieren, krengen worden bedoeld. Dit zijn dieren die gestorven zijn voor, of tijdens het transport. De Franse test wordt: ‘…si l’animal est introduit mort ou jugulé’.Artikel 4 tot wijziging van Artikel 11 §6: … ‘De keurder kan echter de toelating geven dat levende dieren het slachthuis verlaten’...
Deze verantwoordelijkheid wordt te groot geacht voor de keurder. Eventueel zal psychologische druk leiden tot laksheid op dit punt. Het wetenschappelijk comité stelt voor om in deze beslissing het hoofd van Afdeling Veterinaire Keuring van de PCE te betrekken, via een dienstnota. Artikel 4 tot wijziging van Artikel 11 §8: … ‘de voor de post mortem keuring nodige gegevens zijn geleverd’.
Het wetenschappelijk comité stelt voor de nodige gegevens in detail te vermelden, met name het zijn de gegevens die vermeld zijn in het ‘IVK 20’ – document zoals beschreven in het KB van 9 maart 1953 betreffende de handel in slachtvlees en houdende reglementering van de keuring der hier te lande geslachte dieren.
5. Ontwerp van MB tot wijziging van het MB van 11 maart 1953 genomen in uitvoering van het KB van 9 maart 1953 betreffende de handel in slachtvlees en houdende reglementering van de keuring der hier te lande geslachte dieren
Artikel 1 tot wijziging van Artikel 1 §2:
Het wetenschappelijk comité stelt voor bij de opsomming van de te vermelden gegevens in het register der binnengekomen dieren, tevens het aantal dieren te vermelden.
- Advies 2003/24 - Ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van de maatregelen met betrekking tot de officiële bemonstering van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik en van dierenvoeders en ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de maatregelen met betrekking tot de officiële bemonstering van meststoffen, bodemverbeteraars en teeltsubstraten
Het wetenschappelijk Comité geeft een gunstig advies op het ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van de maatregelen met betrekking tot de officiële bemonstering van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik en van dierenvoeders en op het ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de maatregelen met betrekking tot de officiële bemonstering van meststoffen, bodemverbeteraars en teeltsubstraten.
- Advies 2003/29 - Ontwerp van koninklijk besluit betreffende de uitvoering door aangestelde diensten van de verplichte keuringen op spuittoestellen en de betaling ervan.
Het wetenschappelijk Comité geeft een gunstig advies over het Koninklijk besluit betreffende de uitvoering door aangestelde diensten van de verplichte keuringen op spuittoestellen en de betaling ervan.
- Advies 2003/30 - Ontwerp van Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 juni 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 december 1995 tot onderwerping aan vergunning van plaatsen waar voedingsmiddelen gefabriceerd of in de handel gebracht worden of met het oog op de uitvoer behandeld worden
Het wetenschappelijk Comité geeft een gunstig advies over het ontwerp van Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 juni 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 december 1995 tot onderwerping aan vergunning van plaatsen waar voedingsmiddelen gefabriceerd of in de handel gebracht worden of met het oog op de uitvoer behandeld worden.
- Advies 2003/36 - Voorontwerp van Financieringswet van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen
Het Wetenschappelijk Comité van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen geeft een gunstig advies op het voorontwerp van Financieringswet van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.
- Advies 2003/37 - Ontwerp van Programmawet – bepalingen betreffende het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen
Het Wetenschappelijk Comité van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen geeft een gunstig advies op het ontwerp van Programmawet – bepalingen betreffende het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.
- Advies 2003/38 - Ontwerp van Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen taken door zelfstandige dierenartsen kan laten verrichten
Het Wetenschappelijk comité geeft een gunstig advies op het Ontwerp van Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen taken door zelfstandige dierenartsen kan laten verrichten
|
|